Op
deze pagina vindt u de wetgeving omtrent aanhangwagens achter motorfietsen.
(Tekst geldend op: 01-08-2011)
Regeling voertuigen
Afdeling 15. Aanhangwagens achter motorfietsen of bromfietsen
Artikel 5.15.0
Een aanhangwagen achter een motorfiets of bromfiets moet voldoen
aan de in deze afdeling opgenomen eisen en wordt beoordeeld volgens de
bijbehorende wijze van keuren, waarbij in voorkomend geval bijlage VIII van
toepassing is.
§ 1. Algemene bouwwijze van het voertuig
Artikel 5.15.2
1. Aanhangwagens mogen
slechts éénassig zijn.
2. Bij éénwielige aanhangwagens moet het wiel zodanig zijn
bevestigd dat het uitsluitend draaibaar is om de eigen horizontale as.
Artikel 5.15.3
De langs- en dwarsliggers en chassisversterkingsdelen van
het chassisraam, dan wel de daarvoor in de plaats tredende delen van de mee- of
zelfdragende carrosserie van aanhangwagens mogen
a. geen breuken of scheuren vertonen, en
b. niet zodanig zijn bevestigd, vervormd of door corrosie
aangetast, dat de stijfheid en de sterkte van het chassisraam of van de mee- of
zelfdragende carrosserie in gevaar worden gebracht.
Artikel 5.15.4
1. De bovenbouw van
aanhangwagens moet deugdelijk op het onderstel zijn bevestigd.
2. De ondersteuning van
de laadvloer onderscheidenlijk laadruimte moet deugdelijk zijn.
Artikel 5.15.5
1. De accu van
aanhangwagens, indien aanwezig, moet deugdelijk zijn bevestigd.
2. De elektrische
bedrading van aanhangwagens moet deugdelijk zijn bevestigd en goed zijn geïsoleerd.
§ 2. Afmetingen en massa’s
Artikel 5.15.6
1. Aanhangwagens mogen:
a. niet breder zijn dan
b. niet hoger zijn dan
2. In afwijking van het eerste
lid, onderdeel a, mogen aanhangwagens achter een bromfiets op twee wielen niet
breder zijn dan
§ 5. Assen
Artikel 5.15.18
1. De as van
aanhangwagens moet deugdelijk aan het voertuig zijn bevestigd en mag geen
breuken of scheuren vertonen.
2. De as mag niet
zodanig zijn vervormd dat de sterkte ervan in gevaar wordt gebracht.
3. De as magen niet
zodanig zijn beschadigd of vervormd dat het weggedrag nadelig wordt beïnvloed.
4. De as mag niet
zodanig door corrosie zijn aangetast, dat de sterkte ervan in gevaar wordt
gebracht. Hieraan wordt voor wat betreft wielgeleidingselementen voldaan indien
deze niet zijn doorgeroest. Indien een wielgeleidingselement is doorgeroest mag
deze niet zijn gerepareerd.
Artikel 5.15.20
1. De wiellagers van aanhangwagens
mogen niet teveel speling vertonen. Hierbij is het bepaalde in bijlage VIII,
artikel 49, van toepassing. Visuele
controle. De speling wordt op de juiste wijze zichtbaar gemaakt. In geval van
twijfel wordt de speling gemeten met een geschikt meetmiddel.
2. Verschijnselen van
slijtage of beschadiging mogen niet hoorbaar of voelbaar zijn. Visuele en auditieve controle, waarbij
het wiel wordt rondgedraaid, al dan niet met behulp van apparatuur.
Artikel 5.15.24
1. De wielen, alsmede de
onderdelen daarvan, van aanhangwagens mogen geen breuken, scheuren,
ondeugdelijk laswerk, ernstige corrosie of ernstige vervorming vertonen.
Onderdelen mogen niet loszitten of ontbreken.
2. De wielen
onderscheidenlijk velgen moeten met alle daarvoor bestemde bevestigingsmiddelen
deugdelijk zijn bevestigd.
§ 6. Ophanging
Artikel 5.15.27
1. De banden mogen geen
beschadigingen vertonen waarbij het karkas zichtbaar is.
2. De banden mogen geen
uitstulpingen vertonen.
3. De banden van
aanhangwagens mogen niet zijn nageprofileerd. Van naprofileren is sprake indien
slijtage-indicatoren zijn weggesneden, indien de profielvorm van de groef
afwijkt van de originele profielvorm, of indien in de bodem van de groef het
karkas van de band zichtbaar is.
4. Het loopvlak van de
banden mag geen metalen elementen bevatten die tijdens het rijden daarbuiten
kunnen uitsteken.
5. De op de band
aangegeven draairichting moet overeenkomen met de draairichting van de band in
voorwaartse rijrichting van de aanhangwagen.
6. Over de gehele omtrek
en breedte van het loopvlak van de banden moet profilering aanwezig zijn
7. De banden op één as
moeten dezelfde maataanduiding hebben.
§ 9. Carrosserie
Artikel 5.15.41
De sloten en de scharnieren van de deuren en laadbakkleppen
van aanhangwagens moeten een goede sluiting waarborgen. Visuele controle, waarbij de deuren en laadbakkleppen worden geopend
en gesloten.
Artikel 5.15.48
1. Aanhangwagens mogen
geen scherpe delen hebben die in geval van botsing gevaar voor lichamelijk
letsel voor andere weggebruikers kunnen opleveren.
2. Onverminderd het
bepaalde in het eerste lid moeten uitstekende delen van aanhangwagens, die in
geval van botsing het gevaar voor lichamelijk letsel voor andere weggebruikers
aanzienlijk kunnen vergroten, zijn afgeschermd.
3. De wielen
onderscheidenlijk banden van aanhangwagens moeten goed zijn afgeschermd en
mogen niet aanlopen.
4. Geen deel van de
buitenzijde van de aanhangwagen mag zodanig zijn bevestigd, beschadigd, versleten
of door corrosie zijn aangetast, dat gevaar bestaat voor losraken.
Artikel 5.15.50
Aanhangwagens moeten aan de achterzijde zijn voorzien van
een mogelijkheid tot bevestiging van een kentekenplaat.
§ 10. Lichten, lichtsignalen en retroreflecterende
voorzieningen
Artikel 5.15.51
1. Aanhangwagens achter
een motorfiets moeten zijn voorzien van:
a. twee richtingaanwijzers aan de achterzijde van het
voertuig, dan wel één richtingaanwijzer aan elke zijkant van het voertuig,
indien de trekkende motorfiets van richtingaanwijzers is voorzien;
b. één of twee achterlichten;
c. één of twee remlichten, indien de trekkende motorfiets
van een remlicht is voorzien;
d. achterkentekenplaatverlichting;
e. één of twee rode retroreflectoren aan de achterzijde van
het voertuig;
f. ten minste één ambergele retroreflector aan elke zijkant
van het voertuig.
2. Aanhangwagens achter
een bromfiets moeten zijn voorzien van:
a. één of twee achterlichten;
b. twee rode retroreflectoren aan de achterzijde van het
voertuig;
c. ten minste één ambergele retroreflector aan elke zijkant
van het voertuig, en
d. achterkentekenplaatverlichting.
Artikel 5.15.53
1. De richtingaanwijzers
mogen niet anders dan ambergeel stralen.
2. De achterlichten en
de remlichten mogen niet anders dan rood stralen.
3. De
achterkentekenplaatverlichting mag niet anders dan wit stralen en mag niet naar
achteren stralen.
Artikel 5.15.54
1. De richtingaanwijzers
moeten zijn aangebracht:
a. aan de uiterste zijden van het voertuig en op een
onderlinge afstand, gemeten tussen de binnenranden van het lichtdoorlatende
gedeelte, van niet minder dan
b. op een hoogte van niet minder dan
De lichten moeten zodanig zijn aangebracht dat zij
waarneembaar zijn voor een waarnemer die zich in het mediaanvlak van het
voertuig bevindt op een afstand van
2. De achterlichten
moeten aan de achterzijde van het voertuig zijn aangebracht op een hoogte van
niet minder dan
3. Het remlicht of de
remlichten moeten aan de achterzijde van het voertuig zijn aangebracht op een
hoogte van niet minder dan
4. De rode
retroreflectoren moeten zijn aangebracht aan de uiterste zijden van het
voertuig op een hoogte van niet minder dan
5. De in artikel 5.15.51
bedoelde ambergele retroreflectoren moeten zijn aangebracht aan elke zijkant op
een hoogte van niet minder dan
Artikel 5.15.55
1. De in artikel 5.15.51
bedoelde lichten moeten goed werken. Indien een licht wordt gevormd door
meerdere lichtbronnen mag door defecte lichtbronnen het oorspronkelijk
lichtoppervlak met niet meer dan 25% afnemen.
2. De lichtarmaturen en
de onderdelen daarvan moeten deugdelijk aan het voertuig zijn bevestigd.
3. De glazen van de
lichtarmaturen mogen niet zodanig zijn bevestigd, gerepareerd of bewerkt dat de
lichtopbrengst en het lichtbeeld dan wel de functie nadelig worden beïnvloed.
4. Lichten met dezelfde
functie moeten nagenoeg van gelijke grootte, gelijke kleur en gelijke sterkte
zijn. Lichten en retroreflecterende voorzieningen met
dezelfde functie moeten nagenoeg symmetrisch links en rechts van het midden van
het voertuig zijn bevestigd.
5. De in artikel 5.15.51
bedoelde lichten en retroreflectoren voorzover het het lichtdoorlatend gedeelte
betreft mogen ten hoogste 25% zijn afgeschermd.
6. De in artikel 5.15.51
bedoelde retroreflectoren mogen geen gebreken vertonen, die de retroreflectie
beïnvloeden.
Artikel 5.15.57
1. Aanhangwagens achter
een motorfiets mogen zijn voorzien van:
a. één mistachterlicht;
b. één of twee witte retroreflectoren aan de voorzijde van
het voertuig, en
c. werklichten.
2. Aanhangwagens achter
een bromfiets mogen zijn voorzien van:
a. twee richtingaanwijzers aan de achterzijde van het
voertuig, dan wel één richtingaanwijzer aan elke zijkant van het voertuig;
b. één of twee remlichten, en
c. één of twee witte retroreflectoren aan de voorzijde van
het voertuig.
3. Aanhangwagens achter
motorfietsen en bromfietsen mogen zijn voorzien van :
a. extra witte retroreflecterende
voorzieningen aan de voorzijde,
b. extra rode retroreflecterende
voorzieningen aan de achterzijde, en
c. extra retroreflecterende
voorzieningen aan de zijkanten van het voertuig, welke ambergeel moeten zijn,
met uitzondering van de achterste zijreflector, welke rood mag zijn.
Artikel 5.15.59
1. De richtingaanwijzers
mogen niet anders dan ambergeel stralen.
2. De remlichten en het
mistachterlicht mogen niet anders dan rood stralen.
Artikel 5.15.59a
1. De in artikel 5.15.57
bedoelde lichtarmaturen en de onderdelen daarvan moeten deugdelijk aan het
voertuig zijn bevestigd.
2. De glazen van de
lichtarmaturen mogen niet zodanig zijn beschadigd, gerepareerd of bewerkt dat
de lichtopbrengst en het lichtbeeld dan wel de functie nadelig worden
beïnvloed.
3. Lichten met dezelfde
functie moeten nagenoeg van gelijke grootte, gelijke kleur en gelijke sterkte
zijn. Lichten en retroreflecterende voorzieningen met
dezelfde functie moeten nagenoeg symmetrisch links en rechts van het midden van
het voertuig zijn bevestigd. Visuele
controle, waarbij de desbetreffende lichten worden ingeschakeld.
Artikel 5.15.60
1. De richtingaanwijzers
moeten zijn aangebracht:
a. aan de uiterste zijden van het voertuig en op een
onderlinge afstand, gemeten tussen de binnenranden van het lichtdoorlatende
gedeelte, van niet minder dan
b. op een hoogte van niet minder dan
De lichten moeten zodanig zijn aangebracht dat zij
waarneembaar zijn voor een waarnemer die zich in het mediaanvlak van het
voertuig bevindt op een afstand van
2. Het mistachterlicht
moet zijn aangebracht op een hoogte van niet minder dan
3. Het remlicht of de
remlichten moeten aan de achterzijde van het voertuig zijn aangebracht op een
hoogte van niet minder dan
Artikel 5.15.64
Aanhangwagens mogen, met uitzondering van de
richtingaanwijzers, niet zijn voorzien van knipperende lichten.
Artikel 5.15.65
1. Aanhangwagens mogen,
onverminderd het in artikel 30 van het RVV 1990 bepaalde inzake zwaai-, flits-
en knipperlichten, niet zijn voorzien van meer lichten en retroreflecterende
voorzieningen dan in de artikelen 5.15.51 en 5.15.57 is voorgeschreven of
toegestaan.
Visuele controle. Indien lichtarmaturen aanwezig zijn die niet zijn
voorgeschreven dan wel toegestaan, mogen de lichten hiervan niet werken.
2. Aanhangwagens mogen
niet zijn voorzien van lichtarmaturen voor blauwe zwaai-, flits- of
knipperlichten.
§ 11. Verbinding tussen motorfiets of bromfiets en aanhangwagen
Artikel 5.15.66
1. De koppeling
onderscheidenlijk de dissel van aanhangwagens moet deugdelijk zijn bevestigd en
mag niet zijn doorgeroest.
2. De voor de
overbrenging van de krachten noodzakelijke onderdelen van de koppeling
onderscheidenlijk de dissel mogen niet gescheurd, ernstig vervormd, gebroken
dan wel overmatig gesleten zijn.
Artikel 5.15.67
Indien de aanhangwagen is voorzien van een kogelkoppeling,
a. moet de sluit- en borginrichting goed functioneren, en
b. mogen de onderdelen niet zijn vervormd.
Artikel 5.15.70
De koppeling van aanhangwagens met één wiel mag slechts
bewegingen toelaten om een horizontale en een verticale as, loodrecht op de lengte-as van het trekkend motorvoertuig.
De koppeling van aanhangwagens met meer dan één wiel moet bovendien
bewegingen om een as in de lengterichting van het trekkend motorvoertuig
toelaten.
Maximum snelheid (in km/u) voor motor
met aanhanger |
|||||
Land |
Bebouwde
kom |
Wegen
met gescheiden rijbanen en 4 rijstroken / Autowegen |
Autosnelwegen |
Opmerkingen |
|
Binnen |
Buiten |
||||
België
|
50 |
90 |
120
|
120
|
Minimumsnelheid op autosnelwegen is 70
km/u. Rijden met dimlicht is ook overdag verplicht. Een motor met zijspan mag in België
niet met aanhanger rijden (zie Meest gestelde vragen) |
Cyprus
|
50 |
80 |
|
100
|
Rijden met dimlicht is ook overdag
verplicht |
Denemarken
|
50 |
70 |
|
80 |
Rijden met dimlicht is ook overdag
verplicht |
Duitsland
|
50 |
60 |
60 |
60 |
Rijden met dimlicht is ook overdag
verplicht |
Estland
|
50 |
90 |
110
|
110
|
Rijden met dimlicht is ook overdag
verplicht |
Finland
|
50 |
80 |
|
80 |
Buiten de bebouwde kom is het verplicht
om overdag met dimlicht te rijden |
Frankrijk
|
50 |
75 |
75 |
verboden
|
Minimumsnelheid op autosnelwegen is op
de linkerrijstrook 80 km/u. Rijden met dimlicht is ook overdag verplicht.
Motorfiets <80 cc is verboden op autosnelwegen |
Bovenstaande
max. snelheid geldt voor motoren <80 cc |
|||||
50 |
90(80)
|
110(100)
|
130(110)
|
||
Bovenstaande
max. snelheid geldt voor motoren >80 cc getal
tussen haakjes is de max. snelheid bij neerslag |
|||||
Griekenland
|
50 |
70 |
70 |
80 |
|
Groot-Brittannië
|
48 |
80 |
96 |
96 |
Links houden, rechts inhalen. Een
aanhangwagen mag niet achter een motor tot 125 cc |
Hongarije
|
50 |
70 |
70 |
80 |
Rijden met dimlicht is ook overdag
verplicht. Een aanhanger achter de motor mag max. |
Ierland
|
48 |
80 |
|
80 |
Links houden, rechts inhalen |
Italië
|
50 |
70 |
70 |
80 |
Minimumsnelheid op autosnelwegen is 40
km/u. Motoren beneden de 150 cc zijn verboden op autosnelwegen. Rijden met
dimlicht is ook overdag verplicht |
Joegoslavië
|
60 |
80 |
80 |
80 |
Rijden met dimlicht is ook overdag
verplicht. Rijden bij avond is gevaarlijk, omdat onverlichte karren en dieren
de weg gebruiken |
Letland |
50 |
90 |
110 |
110 |
Rijden met dimlicht is ook overdag
verplicht |
Litouwen |
60 |
90 |
110 |
110 |
Rijden met dimlicht is ook overdag
verplicht |
Luxemburg |
50 |
75 |
|
90
(75) |
De minimum leeftijd van een
duopassagier is 12 jaar. Rijden met dimlicht is ook overdag verplicht |
Getal
tussen haakjes is de max. snelheid bij neerslag |
|||||
Malta |
40 |
64 |
|
|
Links houden, rechts inhalen |
Noorwegen |
50 |
80 |
80 |
80 |
Rijden met dimlicht is ook overdag
verplicht |
Oekraïne |
60 |
80 |
80 |
80 |
Op wegen met 3 rijbanen is de
middelste rijbaan doorgaans bestemd voor hulpdiensten. |
Oostenrijk |
50 |
100 |
|
100 |
Kinderen beneden de 10 jaar mogen niet
achter op een motorfiets worden meegenomen. Het is verboden een motorfiets te
berijden met een rugzak op de borst. Rijden met dimlicht is ook overdag
verplicht. Voor het berijden van de Oostenrijkse
autosnelwegen is een tolvignet verplicht (behalve voor de A12 tussen de
Duitse grens en Kufstein Süd). Het vignet is te
koop aan de Oostenrijkse grens, ANWB, GWK, in Duitsland bij de ADAC, bij
tankstations en postkantoren in de buurt van de Oostenrijkse grens. |
In
Wenen is de maximumsnelheid van 12 uur 's nachts tot 5 uur 's morgens beperkt
van 50 tot 40 km/u. In Grax is de maximumsnelheld
30 km/u |
|||||
Polen |
60 |
70 |
80 |
80 |
Minimumsnelheid op autowegen is 40
km/u. Op een motorfiets mag een dronken passagier slechts vervoerd worden in
het eventueel aanwezige zijspan. Rijden met dimlicht is ook overdag verplicht
|
Portugal |
50 |
80 |
|
100 |
Minimumsnelheid op autosnelwegen is 40
km/u. Het is verboden kinderen onder de 7 jaar mee te voeren. Rijden met
dimlicht is ook overdag verplicht |
Roemenië |
40 |
80 |
|
100 |
Rijden met dimlicht is buiten de
bebouwde kom ook overdag verplicht |
Rusland |
60 |
70 |
|
90 |
Rijden met dimlicht is ook overdag
verplicht |
Slovenië |
50 |
80 |
80 |
80 |
Rijden met dimlicht is ook overdag
verplicht |
Slowakije |
|
|
|
|
Minimumsnelheid op autosnelwegen is 50
km/u Kinderen beneden de 10 jaar mogen niet op de duo worden vervoerd. Roken
tijdens het rijden is verboden. Rijden met dimlicht is ook overdag verplicht.
Tolvignet is niet voor motorrijders verplicht |
Spanje |
45 |
70 |
80 |
90 |
Er mag alleen bij daglicht met een
aanhanger gereden worden. De aanhanger mag niet groter zijn dan 50% van het
ledig gewicht van de motor. De maximum snelheid is 10% minder dan de normale
snelheid die voor de motor van toepassing zijn. (de maximum snelheden die in
de kolommen staan vermeld zijn al minus 10%) |
Tsjechië |
|
|
|
|
Minimumsnelheid op autosnelwegen is 50
km/u. Roken tijdens het rijden is verboden .Rijden met dimlicht is ook
overdag verplicht. Motorfietsen zijn vrijgesteld van een tolvignet |
Wit-Rusland |
60 |
70 |
|
90 |
Rijden met dimlicht is ook overdag
verplicht |
Zweden |
50 |
70 |
|
70 |
Verkeersborden kunnen een hogere max.
snelheid van 90 of 110 km/u aangeven. Voor motor met aanhanger geldt dan een
max. snelheid van 80 km/u. Voor ongeremde aanhangerd
die beladen zwaarder zijn dan de helft van het gewicht van het trekkend
voertuig, geld een max. snelheid van 40 km/u. Rijden met dimlicht is ook
overdag verplicht |
Zwitserland |
50 |
60 |
60 |
60 |
Op autosnelwegen die per rijrichting 3
rijstrokken hebben, mogen voertuigen die niet sneller mogen dan 80 km/u de
uiterst linker rijstrook niet gebruiken. Rijden met dimlicht is ook overdag
verplicht. Minimum snelheid op autosnelwegen is 60 km/u. Voor het rijden op
autosnelwegen is een tolvignet vereist. Het vignet is te koop aan de
Zwitserse grens, bij postkantoren en benzinestations in Zwitserland of bij de
ANWB en GWK in Nederland |
,